Bijwerken

U kunt een opgenomen beeld bijwerken en het bijgewerkte beeld als een nieuw bestand opnemen.
Het oorspronkelijke beeld blijft behouden.
  1. Druk op de (weergave-)toets om over te schakelen naar de weergavefunctie.

  1. MENU (Bijwerken) gewenste functie op het besturingswiel

  1. Voer het bijwerken uit volgens de bedieningsmethode van de betreffende functie.


(Trimmen (formaat wijz. ))
Hiermee neemt u het ingezoomde weergavebeeld op.
Draai de W/T-(zoom)knop naar de T-kant () om in te zoomen, en naar de W-kant om uit te zoomen.
Stel het zoompunt in met /// op het besturingswiel.
MENU selecteer een beeldformaat om op te slaan
[OK]
  • De beeldkwaliteit van getrimde beelden kan verslechteren.

  • Het beeldformaat dat u kunt trimmen kan verschillen afhankelijk van het beeld.

(Rode-ogen-correctie)
Hiermee corrigeert u het rode-ogeneffect dat wordt veroorzaakt door de flitser.
Selecteer [OK] met het besturingswiel .
  • Het is mogelijk dat het rode-ogeneffect niet geheel kan worden gecorrigeerd, afhankelijk van het beeld.

(Onscherpte repareren)
Hiermee maakt u het beeld scherper binnen een gekozen kader.
Selecteer het gebied (frame) van het gewenste beeld dat u wilt bijwerken, met /// op het besturingswiel MENU.
[OK]
  • Afhankelijk van het beeld is het mogelijk dat niet voldoende reparatie kan worden verkregen en de beeldkwaliteit verslechtert.


Opmerking
  • U kunt de volgende beelden niet bijwerken:

  • Panoramabeelden

  • 3D-beelden

  • Bewegende beelden

  • Beelden weergegeven in een burst-groep