Koppelen en verbinden met een BLUETOOTH-apparaat
-
Plaats het BLUETOOTH-apparaat binnen 1 meter van het systeem.
-
Verschuif de POWER-schakelaar om het systeem in te schakelen.
-
Voer de koppelingsprocedure op het BLUETOOTH-apparaat uit om het systeem te herkennen.
-
Breng de BLUETOOTH-verbinding vanaf het BLUETOOTH-apparaat tot stand.
-
Als u andere BLUETOOTH-apparaten wilt koppelen, herhaalt u stap 1 tot en met 4 voor elk apparaat.
-
Zie "Wat kan ik doen om een probleem te verhelpen?" voor informatie over het wissen van alle koppelingsgegevens. [Details]
-
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing die met het BLUETOOTH-apparaat is meegeleverd voor details.
-
Bij het koppelen met een BLUETOOTH-apparaat dat geen lijst met herkende apparaten kan weergeven of dat geen scherm heeft, kunt u het apparaat mogelijk koppelen door op zowel het systeem als het BLUETOOTH-apparaat de koppelmodus in te schakelen. Als in dat geval een ander wachtwoord dan "0000" op het BLUETOOTH-apparaat is ingesteld, kan niet worden gekoppeld met het systeem.
-
Als BLUETOOTH-apparaten eenmaal gekoppeld zijn, hoeven ze niet opnieuw te worden gekoppeld behalve in de volgende gevallen:
-
Koppelingsgegevens zijn gewist, bijvoorbeeld na een reparatie.
-
Het systeem is met 5 of meer apparaten gekoppeld. Het systeem kan met maximaal 4 apparaten worden gekoppeld; als een nieuw apparaat wordt gekoppeld als er al 4 apparaten zijn gekoppeld, wordt het apparaat waarmee het langst geleden verbinding is gemaakt vervangen door het nieuwe.
-
Als de herkenning van het systeem door het apparaat dat u wilt verbinden is gewist.
-
Het systeem wordt geïnitialiseerd. Alle koppelingsgegevens worden gewist.