Gebruik van de ingebouwde projector (modellen met een projector)
-
Richt de projectorlens op een oppervlak, zoals een muur, en druk vervolgens op PROJECTOR.
-
Selecteer [Beeld opgenomen op dit apparaat] op het LCD-scherm.
-
Wanneer het bedieningshandleidingsscherm verschijnt, selecteert u [Projecteren].
-
Dit scherm verschijnt als u de ingebouwde projector voor het eerst gebruikt.
-
Pas de scherpstelling van het geprojecteerde beeld aan met de PROJECTOR FOCUS-knop.
-
Het geprojecteerde beeld wordt groter als de afstand tussen uw camcorder en het reflecterende oppervlak toeneemt.
-
U kunt het beste de camcorder neerzetten op een afstand van ongeveer 0,5 m (bij benadering) of meer van het oppervlak waarop de beelden worden geprojecteerd.
-
Verplaats bij het afspelen van beelden met behulp van de motorzoomknop het selectiekader dat wordt weergegeven op het LCD-scherm en druk op de knop PHOTO.
-
Raadpleeg het afspeelhoofdstuk voor meer details over afspelen. [Details]
-
Als u de projector wilt uitschakelen, drukt u op PROJECTOR.
-
Het LCD-scherm wordt uitgeschakeld als er een beeld wordt geprojecteerd.
-
Let op de volgende handelingen of situaties wanneer u de projector gebruikt.
-
Projecteer nooit beelden naar de ogen toe.
-
Raak de projectorlens niet aan.
-
Het LCD-scherm en de projectorlens worden warm wanneer ze werken.
-
Wanneer u de projector gebruikt, bekort u de levensduur van de accu (u kunt dan het beste de bijgeleverde netspanningsadapter gebruiken).
-
De volgende functies werken niet wanneer de projector wordt gebruikt.
-
Kaartbediening (modellen met GPS)
-
Gemarkeerde weergave met een TV
-
Camcorder bedienen met gesloten LCD-scherm
-
Diverse andere functies
-
Wanneer de geprojecteerde beelden veel zwart bevatten, kan er een zwakke kleuroneffenheid verschijnen. Dit wordt veroorzaakt door reflectie van licht in de projectorlens en duidt niet op een storing.