AF-microafst.
Hiermee kunt u de positie van de automatische scherpstelling aanpassen en een aangepaste waarde registreren voor elke lens wanneer u een lens met een A-vatting gebruikt in combinatie met een objectiefadapter of LA-EA4 (los verkrijgbaar).
Gebruik deze functie alleen wanneer aanpassingen noodzakelijk zijn. Merk op dat wanneer u deze aanpassingsfunctie gebruikt, de automatische scherpstellingsfunctie mogelijk niet op de juiste positie wordt uitgevoerd.
- MENU → (Camera- instellingen1) → [AF-microafst.].
- Selecteer [Inst. voor aanp. AF] → [Aan].
- [hoeveelheid] → gewenste waarde.
- Hoe hoger de waarde die u selecteert, hoe verder weg de automatisch scherpgestelde positie ligt van het apparaat. Hoe lager de waarde die u selecteert, hoe dichter de automatisch scherpgestelde positie ligt bij het apparaat.
Hint
- Wij adviseren u de positie onder werkelijke opnameomstandigheden aan te passen. Stel [Scherpstelgebied] in op [Flexibel punt] en gebruik een helder onderwerp met een hoog contrast tijdens het aanpassen.
Opmerking
- Wanneer u een lens bevestigt waarvoor u al een waarde hebt geregistreerd, wordt de geregistreerde waarde afgebeeld op het scherm. [±0] wordt afgebeeld voor lenzen waarvoor nog geen waarde is geregistreerd.
- Als [-] wordt afgebeeld als de waarde, is het maximumaantal van 30 lenzen reeds geregistreerd en kan geen nieuwe lens meer worden geregistreerd. Om een nieuwe lens te registreren, bevestigt u een lens waarvan de geregistreerde waarde kan worden gewist en stelt u de waarde ervan in op [±0] of stelt u de waarde van alle lenzen terug met behulp van [Wissen].
- De [AF-microafst.] ondersteunt lenzen van Sony, Minolta en Konica-Minolta. Als u [AF-microafst.] uitvoert met een andere lens dan de geregistreerde lenzen, kunnen de geregistreerde instellingen van de ondersteunde lenzen worden beïnvloed. Voer [AF-microafst.] niet uit met een niet-ondersteunde lens.
- U kunt [AF-microafst.] niet afzonderlijk instellen voor een lens van Sony, Minolta of Konica-Minolta met dezelfde specificatie.