Het beeldprofiel wijzigen

U kunt de instellingen opgeslagen in tot wijzigen.

A: MENU-knop

B: PICTURE PROFILE-knop (standaard toegewezen aan de ASSIGN3-knop)

C: ////SET-knop

  1. Druk op de PICTURE PROFILE-knop.
  2. Selecteer het beeldprofielnummer dat u wilt wijzigen met de ////SET-knop.
  3. Selecteer [INSTELLING] met de ////SET-knop.
  4. Selecteer het item dat u wilt aanpassen met de ////SET-knop.
  5. Pas de beeldkwaliteit aan met de ////SET-knop.
  6. Herhaal stappen 4 en 5 om andere items aan te passen.
  7. Selecteer [TERUG] met de ////SET-knop.
  8. Selecteer [OK] met de ////SET-knop.
    • De beeldprofielaanduiding verschijnt.

Items van het beeldprofiel instellen

U kunt de volgende items wijzigen.


ZWARTNIVEAU:

Het zwartniveau wordt ingesteld.

  • -15 tot +15


GAMMA:

Selecteer een gammacurve.

  • STANDAARD: Standaard gammacurve voor films
  • STILL: Gammacurve zoals een film van een camera met verwisselbare lens.
  • CINE1: Maakt zachte kleurbeelden door het contrast van donkere gebieden te verlagen en toonveranderingen in heldere gebieden te verscherpen (equivalent aan HG4609G33).
  • CINE2: Bijna hetzelfde effect als [CINE1]; selecteer dit als u het beeld wilt behandelen in een bereik binnen 100% van het videosignaal tijdens het bewerken, enz.(equivalent aan HG4600G30).
  • CINE3: Verhoogt het contrast tussen de lichte en donkere gebieden meer dan die van [CINE1] en [CINE2], waarbij toonveranderingen in donkere gebieden worden verscherpt.
  • CINE4: Verhoogt het contrast in donkere gebieden meer dan die van [CINE3]. Het contrast in donkere gebieden is zwakker en het contrast in heldere gebieden dan die van [STANDAARD].
  • ITU709: Gammacurve die overeenstemt met ITU-709. Gain in gebied met lage intensiteit: 4,5
  • ITU709(800%): Gammacurve voor het controleren van scènes bij opname met [S-LOG2] of [S-LOG3].
  • S-LOG2: [S-LOG2] gammacurve. Deze instelling vooronderstelt bewerking in post-productie na opname.
  • S-LOG3: [S-LOG3] gammacurve. Gammacurve met gelijkaardige eigenschappen aan film en waarbij bewerking in post-productie na opname wordt voorondersteld.
  • HLG: Gammacurve voor HDR-opname die overeenstemt met ITU-R BT.2100.
  • HLG1: Gammacurve voor HDR-opname. In deze instelling heeft het verminderen van het ruisniveau voorrang, maar het dynamisch bereik voor opname is kleiner dan dat van [HLG2] of [HLG3].
  • HLG2: Gammacurve voor HDR-opname. Bij deze instelling wordt de balans tussen dynamisch bereik en ruis geregeld.
  • HLG3: Gammacurve voor HDR-opname. Dynamisch bereik is groter dan dat van [HLG2] maar het ruisniveau is hoger.

    [HLG1], [HLG2], of [HLG3] is gammacurve met dezelfde eigenschappen met een verschillende balans tussen dynamisch bereik en ruis. De maximale video-uitgangsniveauwaarde van elk verschilt als volgt:
    [HLG1]: ong. 87%, [HLG2]: ong. 95%, [HLG3]: ong. 100%


ZWART GAMMA:

Corrigeert gamma in gebied met lage intensiteit.
Wanneer [HLG], [HLG1], [HLG2] of [HLG3] wordt geselecteerd voor [GAMMA], wordt [ZWART GAMMA] uitgeschakeld.

  • BEREIK: Een correctiebereik selecteren.
    HOOG/MIDDEN/LAAG
  • NIVEAU: Een correctieniveau selecteren.
    ‒7 (maximale zwartcompressie) tot +7 (maximale zwartspreiding)


DREMPEL:

Stelt het drempelpunt en de helling in voor de videosignaalcompressie om overbelichting te voorkomen door signalen in gebieden met hoge intensiteit van het onderwerp te beperken tot het dynamische bereik van de camcorder.
Wanneer [CINE1], [CINE2], [CINE3], [CINE4], [STILL], [ITU709(800%)], [S-LOG2], [S-LOG3], [HLG], [HLG1], [HLG2], of [HLG3] wordt geselecteerd in [GAMMA], wordt [DREMPEL] uitgeschakeld als [STAND] wordt ingesteld op [AUTO]. Om functies te gebruiken in [DREMPEL], stelt u [STAND] in op [HANDMATIG].

  • STAND: Selecteer de automatische of handmatige stand.
    • AUTO: Het drempelpunt en de helling worden automatisch ingesteld.
    • HANDMATIG: Het drempelpunt en de helling worden handmatig ingesteld.
  • AUTO INST.: Het maximumpunt en de gevoeligheid worden ingesteld in de [AUTO]-stand.
    • MAX. PUNT: De maximumwaarde van het drempelpunt wordt ingesteld.
      90,0% tot 100,0%
    • GEVOELIGHEID: De gevoeligheid wordt ingesteld.
      HOOG/GEVOELIGHEID/LAAG
  • HANDM. INST.: Het drempelpunt en de helling worden ingesteld in de [HANDMATIG]-stand.
    • PUNT: Het drempelpunt wordt ingesteld.
      75,0% tot 105,0%
    • HELLING: De helling wordt ingesteld.
      ‒5 (zacht) tot +5 (steil)
      [DREMPEL] wordt uitgeschakeld wanneer u instelt op +5.


KLEURMODUS:

Stelt het kleurentype en -niveau in.
Wanneer [HLG], [HLG1], [HLG2] of [HLG3] wordt geselecteerd in [GAMMA], kunnen alleen [BT.2020] en [709] worden geselecteerd voor [KLEURMODUS].
Wanneer [BT.2020] wordt geselecteerd, wordt de kleurenbalk niet correct uitgevoerd.

  • STANDAARD: Geschikte kleurtoon wanneer [GAMMA] wordt ingesteld op [STANDAARD].
  • STILL: Geschikte kleurtoon wanneer [GAMMA] wordt ingesteld op [STILL].
  • CINEMA: Kleurtoon gelijkaardig aan filmcamerabeeld [GAMMA] ingesteld op [CINE1].
  • PRO: Natuurlijke kleurtoon wanneer [GAMMA] wordt ingesteld op [ITU709].
  • ITU709 MATRIX: Kleurtoon die trouw is aan de ITU-709-standaard.
  • Z-W: De verzadiging wordt ingesteld op 0 en er wordt opgenomen in zwart-wit.
  • S-GAMUT/3200K, S-GAMUT/4300K, S-GAMUT/5500K: Instelling die bewerking in post-productie na opname vooronderstelt wanneer [GAMMA] wordt ingesteld op [S-LOG2].
  • S-GAMUT3.CINE/3200K, S-GAMUT3.CINE/4300K, S-GAMUT3.CINE/5500K: Instelling die bewerking in post-productie na opname vooronderstelt wanneer [GAMMA] wordt ingesteld op [S-LOG3]. Ondersteunt opname in een kleurenbereik voor eenvoudige aanpassing aan het kleurenbereik van digitale cinema.
  • S-GAMUT3/3200K, S-GAMUT3/4300K, S-GAMUT3/5500K: Instelling die bewerking in post-productie na opname vooronderstelt wanneer [GAMMA] wordt ingesteld op [S-LOG3]. Ondersteunt opname met een breed kleurenbereik.
  • BT.2020:Standaard kleurtoon wanneer [HLG], [HLG1], [HLG2] of [HLG3] wordt geselecteerd voor [GAMMA].
  • 709: Kleurtoon wanneer [HLG], [HLG1], [HLG2] of [HLG3] wordt geselecteerd voor [GAMMA], en opname van films met de kleur van een HD-TV-systeem (BT.709).


VERZADIGING:

Stelt het kleurniveau in.

  • ‒32 (licht) tot +32 (donker)


KLEURFASE:

Stelt de kleurfase in.

  • ‒7 (groenachtig) tot +7 (roodachtig)


KLEURDIEPTE:

Stelt de kleurdiepte voor elke kleurfase in.
Deze functie is doeltreffender voor chromatische kleuren en niet doeltreffend voor achromatische kleuren.
De kleur wordt dieper naarmate u de instelwaarde naar de positieve kant opschuift, en lichter naarmate u de waarde naar de negatieve kant opschuift.
Deze functie is zelfs doeltreffende als u [VERZADIGING] instelt op [-32] (zwart-wit).

  • R: ‒7 (lichtrood) tot +7 (dieprood)
  • G: ‒7 (lichtgroen) tot +7 (diepgroen)
  • B: ‒7 (lichtblauw) tot +7 (diepblauw)
  • C: ‒7 (licht cyaan) tot +7 (diep cyaan)
  • M: ‒7 (licht magenta) tot +7 (diep magenta)
  • Y: ‒7 (lichtgeel) tot +7 (diepgeel)


KLEURCORRECTIE:

Stelt de kleurcorrectie in.

  • TYPE: Het kleurcorrectietype wordt geselecteerd.
    • UIT: Kleuren worden niet gecorrigeerd.
    • KLEURHERZIENING: Kleuren opgeslagen in het geheugen worden gecorrigeerd.
      Kleuren die niet zijn opgeslagen in het geheugen (weergegeven in zwart-wit wanneer [KLEUREXTRACTIE] is ingesteld), worden niet gecorrigeerd.
    • KLEUREXTRACTIE: Gebieden in kleuren die zijn opgeslagen in het geheugen, worden weergegeven. De andere gebieden worden weergegeven in zwart-wit. U kunt deze functie gebruiken om effecten toe te voegen aan uw films of om de kleuren die in het geheugen moeten worden opgeslagen, te bevestigen.
  • GEHEUGENSELECTIE: Selecteer een geheugen dat moet worden gebruikt.
    • 1: Stelt Geheugen 1 in als actief geheugen.
    • 2: Stelt Geheugen 2 in als actief geheugen.
    • 1&2: Stelt zowel Geheugen 1 als 2 in als actieve geheugens.
  • KLEUR VAN GEHEUGEN1: Stelt kleuren opgeslagen in Geheugen 1 in.
    • FASE: Stelt de kleurfase in.
      0 (paars) - 8 (rood) - 16 (geel) - 24 (groen) - 31 (blauw)
    • FASEBEREIK: Stelt het kleurfasebereik in.
      0 (geen kleurselectie), 1 (smal: om slechts één kleur te selecteren) tot 31 (breed: om meerdere kleuren in gelijkaardige kleurfase te selecteren)
    • VERZADIGING: Stelt de verzadiging in.
      0 (om te kiezen uit lichte tot donkere kleuren) tot 31 (om een donkere kleur te kiezen)
    • 1X DRUKKEN-INSTELLING: Stelt automatisch [FASE] in voor een onderwerp in het midden van de markering.
      [VERZADIGING] is ingesteld op 0.
  • HERZIENING GEHEUGEN1: Corrigeert kleuren in Geheugen 1.
    • FASE: Corrigeert de fase van de kleur in Geheugen 1.
      -15 tot +15 (0 voor geen correctie.)
    • VERZADIGING: Corrigeert de verzadiging van de kleur in Geheugen 1.
      -15 tot +15 (0 voor geen correctie.)
  • KLEUR VAN GEHEUGEN2: Stelt kleuren opgeslagen in Geheugen 2 in.
    • FASE: Stelt de kleurfase in.
      0 (paars) - 8 (rood) - 16 (geel) - 24 (groen) - 31 (blauw)
    • FASEBEREIK: Stelt het kleurfasebereik in.
      0 (geen kleurselectie), 1 (smal: om slechts één kleur te selecteren) tot 31 (breed: om meerdere kleuren in gelijkaardige kleurfase te selecteren)
    • VERZADIGING: Stelt de verzadiging in.
      0 (om te kiezen uit lichte tot donkere kleuren) tot 31 (om een donkere kleur te kiezen)
    • 1X DRUKKEN-INSTELLING: Stelt automatisch [FASE] in voor een onderwerp in het midden van de markering.
      [VERZADIGING] is ingesteld op 0.
  • HERZIENING GEHEUGEN2: Corrigeert kleuren in Geheugen 2.
    • FASE: Corrigeert de fase van de kleur in Geheugen 2.
      -15 tot +15 (0 voor geen correctie.)
    • VERZADIGING: Corrigeert de verzadiging van de kleur in Geheugen 2.
      -15 tot +15 (0 voor geen correctie.)


WB-VERSCH.:

Stelt items in voor de witbalansverschuiving.
De items die u kunt aanpassen verschillen naargelang het filtertype.

  • FILTERTYPE: Selecteer een kleurfiltertype voor de witbalansverschuiving.
    • LB-CC: Filmtype (kleurconversie en -correctie)
    • R-B: Videotype (correctie van R- en B-niveau)
  • LB[KLEURTEMP. ]: Stelt een compensatiewaarde voor de kleurtemperatuur in.
    -9 (blauwachtig) tot +9 (roodachtig)
  • CC[MG/GR]: Stelt een compensatiewaarde voor kleurcorrectie in.
    -9 (groenachtig) tot +9 (magenta-achtig)
  • R-VERSTERK.: Stelt een R-niveau in.
    -9 (laag R-niveau) tot +9 (hoog R-niveau)
  • B-VERSTERK.: Stelt een B-niveau in.
    -9 (laag B-niveau) tot +9 (hoog B-niveau)


DETAILS:

Stelt items in voor het detail.

  • NIVEAU: Stelt het niveau van [DETAILS] in.
    -7 tot +7
  • HANDM. INST.:
    • AAN/UIT: Schakelt de handmatige aanpassing van [DETAILS] in en uit.
      Als u instelt op [AAN], kunt u de handmatige aanpassing van [DETAILS] uitvoeren (automatische optimalisatie wordt niet uitgevoerd).
    • V/H-BALANS: Stelt de verticale (V) en horizontale (H) balans van detail in.
      -2 (verticale (V)-zijde) tot +2 (horizontale (H)-zijde)
    • B/W-BALANS: Selecteert de balans van het laagste detail (B) en het hoogste detail (W).
      TYPE1 (laagste (B)-zijde) tot TYPE5 (hoogste (W)-zijde)
    • LIMIET: Stelt het limietniveau van [DETAILS] in.
      0 (Laag limietniveau: waarschijnlijk beperkt) tot 7 (Hoog limietniveau: niet waarschijnlijk beperkt)
    • CRISPENING: Stelt het verscherpingsniveau in.
      0 (oppervlakkig verscherpingsniveau) tot 7 (diep verscherpingsniveau)
    • DETAIL FEL GEDEELTE: Stelt het detailniveau in de gebieden met hoge intensiteit in.
      0 tot 4


KOPIËREN:

Kopieert de instellingen van het beeldprofiel naar een ander beeldprofielnummer.


HERSTEL:

Stelt het beeldprofiel opnieuw in op de standaardinstelling.

Hint

  • Door zowel geheugen1 als geheugen2 op dezelfde manier in te stellen, wordt het kleurcorrectie-effect verdubbeld.
  • De instellingen van [KLEURCORRECTIE] zal worden onthouden, zelfs wanneer het apparaat wordt uitgeschakeld. Als u echter kleuren wilt corrigeren die kunnen veranderen naargelang de tijd van de dag, het weer, locatie, enz. wordt aanbevolen om [KLEURCORRECTIE] opnieuw in te stellen voor opname.
  • Als u de witbalanswaarde of de instellingen van [WB-VERSCH.], [VERZADIGING] of [KLEURFASE] van het beeldprofiel wilt wijzigen, zullen de instellingen van [FASEBEREIK] en [FASE] van het geselecteerde geheugen veranderen. Wanneer u de witbalanswaarde of de instellingen van de bovenstaande beeldprofielitems wijzigt nadat u [FASEBEREIK] en [FASE] hebt ingesteld, controleer dan de instellingen van [KLEURCORRECTIE] voor opname.
  • Tijdens de automatische witbalansaanpassing varieert de witbalanswaarde automatisch naargelang de lichtomstandigheden van uw opnameomgeving. Handmatige witbalansaanpassing wordt aanbevolen wanneer u [KLEURCORRECTIE] gebruikt.