Diafragmavoorkeuze

U kunt opnemen door het diafragma in te stellen en het scherpstelbereik te veranderen, of door de achtergrond onscherp te maken.

  1. Zet de functiekeuzeknop in de stand A (Diafragmavoorkeuze).
  2. Selecteer de gewenste waarde door de diafragmaring (A) te draaien.

    • Kleinere F-waarde: Het onderwerp is scherpgesteld, maar voorwerpen voor en achter het onderwerp zijn wazig.
      Grotere F-waarde: Het onderwerp en de voor- en achtergrond zijn allemaal scherpgesteld.
    • Als de diafragmawaarde die u hebt ingesteld niet geschikt is voor een juiste belichting, knippert de sluitertijd op het opnamescherm. Als dit gebeurt, verandert u de diafragmawaarde.
  3. Stel scherp en fotografeer het onderwerp.
    De sluitertijd wordt automatisch aangepast om een juiste belichting te verkrijgen.

Over de diafragmaring

De maximale diafragmawaarde is afhankelijk van de brandpuntsafstand van de lens. U kunt het diafragma niet verder openen dan de maximale diafragmawaarde, zelfs niet wanneer u met de diafragmaring een kleiner F-getal instelt. U kunt het correcte F-getal controleren op het display van de monitor.

Hint

  • U kunt het klikgedrag van de diafragmaring veranderen met behulp van de diafragmaklikschakelaar (B). Bij het opnemen van stilstaande beelden zet u de diafragmaklikschakelaar op "ON", en bij het opnemen van bewegende beelden zet u hem op "OFF".

Opmerking

  • De helderheid van het beeld op het scherm kan verschillen van die van het beeld dat in werkelijkheid wordt opgenomen.
  • Wij adviseren u de diafragmawaarde in te stellen tussen F2,4 en F8 als u beelden wilt opnemen met een hoge resolutie.